Concurrent
Een ex-werknemer was een eigen onderneming begonnen, die hij in het handelsregister heeft doen inschrijven. De werkzaamheden concurreren met die van de werkgever.
In de arbeidsovereenkomst was opgenomen: ‘Indien werknemer betaalde of niet-betaalde arbeid bij of voor derden gaat verrichten, dient zij voorafgaand schriftelijk toestemming van de werkgever te hebben’ (artikel 9) en ‘Het is werknemer niet toegestaan om rechtstreeks voor opdrachtgevers van [X 2] B.V. te werken. Ook niet voor tussenpersonen of ontwerpbureaus die relaties hebben met deze opdrachtgevers’ (artikel 14).
Op basis hiervan stelde de ex-werkgever dat de ex-werknemer verplicht was zich te onthouden van het verrichten van werkzaamheden voor huidige of gewezen opdrachtgevers van de ex-werkgever.
Schriftelijk
Het Hof oordeelde dat voor de vraag of een ex-werknemer gebonden is aan een non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, voorop staat dat ‘ieder beding dat een werknemer beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op een bepaalde wijze werkzaam te zijn – naar volgt uit artikel 7:653, eerste lid, BW – schriftelijk moet worden overeengekomen’.
Volgens het Hof zijn de bepalingen onduidelijk, omdat zij niet vermelden dat zij:
‘bestemd zijn om te gelden na het einde van de arbeidsovereenkomst of dat hun werking na het einde daarvan, gedurende kortere of langere tijd, voortduurt’.
Daarmee was volgens het Hof aan de ‘eis van schriftelijkheid’ niet voldaan, zodat tussen partijen geen bindend non-concurrentiebeding is overeengekomen en de aangehaalde bepalingen de werknemer niet beperken in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op een bepaalde wijze werkzaam te zijn.
Dat de werkgever had gesteld dat de werknemer had moeten begrijpen dat de bepalingen een beperking voor hem inhielden, verdraagt zich volgens het Hof niet met de bescherming die de eis van schriftelijkheid de werknemer biedt tegen het niet-weloverwogen aangaan van een beding dat hem beperkt in zijn vrijheid van werken na het einde van de arbeidsovereenkomst.
Conclusie
Aan het ‘schriftelijkheidsvereiste’ is volgens de Hoge Raad voldaan als de werknemer een arbeidsovereenkomst waarin een concurrentiebeding is opgenomen (of enig ander geschrift waarin een concurrentiebeding als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden voorkomt), heeft ondertekend.
Hoewel er een schriftelijk beding was overeengekomen, vatte het Hof dit niet op als een non-concurrentiebeding dat ook na het einde van de arbeidsovereenkomst gelding heeft. Het Hof had naar mijn mening in plaats daarvan simpelweg kunnen volstaan met de vaststelling dat de uitleg van het beding niet de strekking had die de werkgever stelde te hebben.
Een concurrentiebeding kan vanaf 1 januari 2015 in beginsel alleen nog maar worden overeengekomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.