Beëindigingsovereenkomst
Werkgever en werknemer hadden met elkaar onderhandeld over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is aan de werknemer uitdrukkelijk gevraagd of hij een concreet vooruitzicht had op een nieuwe baan. De werknemer had daarop geantwoord dat hij sollicitaties had lopen, maar dat hij nog geen concreet vooruitzicht had op een nieuwe baan. Dat is ook in de correspondentie zo verwoord. Vervolgens is de beëindigingsovereenkomst getekend. Toen de werknemer kort daarop liet weten dat hij in dienst zou treden bij een andere werkgever, weigerde de werkgever om de overeengekomen ontslagvergoeding te betalen.
Kantonrechter
De kantonrechter veroordeelde de werkgever tot betaling van de beëindigingsvergoeding. Daar kwam de werkgever tegen in beroep.
In hoger beroep was de vraag of de werknemer aan de werkgever meer informatie had moeten verstrekken over zijn nieuwe baan dan hij heeft gedaan.
Concreet vooruitzicht
Het Hof overwoog:
‘Uit de email van 21 maart 2011 blijkt echter niet dat de werknemer op dat moment al (zo goed als) zeker was van een nieuwe baan. Daaruit blijkt niet meer dan dat de werknemer op 24 maart 2011 (namelijk de donderdag ná maandag 21 maart 2011) bericht zou kunnen verwachten over de vraag of hij de eerste keus was. Bovendien blijkt uit die email ook dat er meer dan twee kandidaten waren (er wordt immers gerept van ‘de anderen’). In het licht hiervan is het antwoord van de werknemer op 22 maart 2011, herhaald in de brief van zijn advocaat van 23 maart 2011, dat hij geen concreet vooruitzicht had op een nieuwe baan en dat hij aan het solliciteren was, niet onjuist’.
Verder stelde het Hof vast dat de werknemer conform de waarheid had verklaard ‘dat hij enkele sollicitaties had lopen’.
‘Indien de stand van zaken in die sollicitatieprocedures op dat moment voor de werkgever beslissend was geweest voor de vraag of zij al dan niet de beëindigingsovereenkomst wenste te sluiten, had zij naar die stand van zaken moeten doorvragen. Zij heeft dat niet gedaan’.
Conclusie
Als partijen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vergoeding overeenkomen en kort daarop blijkt dat de werknemer een nieuwe baan heeft, kan de werkgever de overeenkomst wegens dwaling vernietigen, artikel 6:228 lid 1 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek. Zo oordeelde Hof Den Haag op 19 januari 2010 dat het aannemelijk was dat de werkgever, ‘ware zij bekend geweest met de mogelijkheid van de werknemer om een andere soortgelijke functie te verkrijgen’ niet bereid zou zijn geweest om een vergoeding als was overeengekomen te betalen. In het licht van de ‘oneerlijke houding van de werknemer tijdens de onderhandelingen’ werd de overeengekomen vergoeding van € 172.892,= bruto op grond van dwaling partieel vernietigd tot € 86.446,- bruto.
In het hierboven genoemde geval ontsnapte de werknemer aan vernietiging, omdat hij naar waarheid verklaarde dat hij aan het solliciteren was naar een nieuwe baan, die tijdens de onderhandelingen nog (net) niet 100% zeker was, en de werkgever hier verder niet op door had gevraagd. Reden dus voor werkgevers om meer concrete informatie te verlangen over de stand waarin de sollicitatieprocedure zich bevindt.