Veel werknemers weten niet dat als het loon niet wordt uitbetaald, zonder goede reden, zij aanspraak kunnen maken op de wettelijke verhoging. Deze wettelijke verhoging in geval van een loonvordering is geregeld in artikel 7:625 BW. De wettelijke verhoging moet worden betaald als de werkgever ten onrechte het achterstallige loon niet betaalt en kan oplopen tot 50%. In veel procedures bij de rechtbank wordt dan ook door advocaten standaard aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging over hetgeen de werkgever nog aan loon verschuldigd is. Onze advocaat arbeidsrecht in Amsterdam, Mr. Paul Snijders, licht aan de hand van een gerechtelijke uitspraak toe dat deze wettelijke verhoging niet altijd verschuldigd is, ook niet als de werkgever duidelijk met betaling in gebreke is.
Wettelijke verhoging van 50%
Het is niet zo dat in alle gevallen de rechter de wettelijke verhoging van 50% klakkeloos toewijst bij achterstallig loon. Immers, in de wet staat dat de rechter bevoegd is om deze verhoging in geval van van wanbetaling te matigen. De rechter mag deze korting geven, en deze korting mag zelfs op 0% wettelijke verhoging uitkomen. In de praktijk hebben de meeste rechters een staffel ontwikkeld. Dat komt er op neer dat de wettelijke verhoging van 50% alleen verschuldigd is in gevallen waarin de werkgever tegen beter weten in het achterstallige loon consequent niet betaalt en dus een verwijt valt te maken.
Matigen van de wettelijke verhoging
Mocht het zo zijn dat partijen een inhoudelijke juridische discussie moesten voeren over de vraag of de wettelijke verhoging wel of niet verschuldigd is, en het verweer enigszins zinvol was, dan kan de rechter de wettelijke verhoging bijvoorbeeld matigen tot 25%. Het wordt ook nog wel eens tot 10% verhoging gematigd als het de werkgever het niet helemaal kan worden verweten. Ook kan de rechter rekening houden met de financiële omstandigheden van de werkgever, en om die reden de wettelijke verhoging alsnog matigen tot een lager percentage. Uit de praktijk blijkt dat de rechter bijna altijd de matiging toepast.
Wettelijke verhoging van 50% over transitievergoeding?
Dan nog is de vraag of deze wettelijke verhoging geldt voor alle achterstallige geldbedragen die de werkgever nog moet voldoen. Uit een uitspraak van kantonrechter Leiden bleek dat een werknemer aanspraak maakte op betaling van de wettelijke transitievergoeding. Een dergelijk verzoek moet binnen drie maanden na einde van de arbeidsovereenkomst worden ingediend. Behalve de wettelijke transitievergoeding, had de advocaat van de werknemer ook aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van 50% over transitievergoeding. De werkgever was op de zitting niet verschijnen. In het algemeen wijst de rechter dan de vorderingen van de werknemer zonder meer toe.
Transitievergoeding is geen “in geld vastgesteld loon”
In dit geval echter vond de rechter echter dat de gevraagde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het gevorderde bedrag aan transitievergoeding moest worden afgewezen. De transitievergoeding is volgens de rechter immers geen “in geld vastgesteld loon” in de zin van artikel 7:625 BW. Volgens de kantonrechter is een transitievergoeding een vergoeding die bedoeld is als ‘compensatie voor het ontslag en om de overgang naar ander betaald werk’ te vergemakkelijken, dus geen loonbestanddeel. De wettelijke verhoging is volgens de rechter dus alleen verschuldigd over het achterstallige loon, en niet over ontslagvergoedingen.
Contact met advocaat arbeidsrecht Amsterdam over transitievergoeding en wettelijke verhoging
Zoek je betrokkenheid en een direct, persoonlijk contact met een ervaren specialist arbeidsrecht in Amsterdam? Bel onze gespecialiseerde advocaten arbeidsrecht en ontslagrecht voor vragen en juridisch advies over arbeidsrecht, zoals de transitievergoeding en de wettelijke verhoging.