Eindafrekening vakantiedagen bij einde dienstverband na 2 jaar ziekte
Onze advocaat arbeidsrecht in Amsterdam geeft juridisch advies over uitbetaling van openstaande vakantiedagen. Bij beëindiging van een
arbeidscontract, door opzegging, ontslag of een
vaststellingsovereenkomst, moet de werkgever met de werknemer afrekenen, ook met betrekking tot openstaande vakantiedagen en -uren. Niet in alle gevallen is de werkgever verplicht om alle openstaande dagen of uren uit te betalen. Daarvoor is van belang de achterliggende ratio bij het recht op vakantie van de werknemer. Uitgangspunt is dat de werknemer in normale omstandigheden in het belang van een doeltreffende bescherming van zijn veiligheid en gezondheid jaarlijks van de daadwerkelijke rust moet kunnen genieten.
Uitbetaling vakantiedagen na einde dienstverband
Voor de vraag of de werknemer na het einde van zijn dienstbetrekking recht heeft op uitbetaling van de openstaande uren, is van belang artikel 7, tweede lid, van Richtlijn 2003/88/EG. Dit bepaalt dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon alleen in geval van
beëindiging van het dienstverband kan worden vervangen door een financiële vergoeding. Niet in alle gevallen heeft een werknemer echter gedurende de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk vakantie kunnen genieten, bijvoorbeeld bij ziekte (
arbeidsongeschiktheid). Hierbij geldt de maatstaf dat de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft moeten hebben om jaarlijks van het recht van vakantie met behoud van loon gebruik te maken. Bij volledige arbeidsongeschiktheid is dat vaak niet het geval.
Geen uitbetaling vakantiedagen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is de uitbetaling achteraf vaak een probleem, zie Rechtbank Alkmaar, Sector Bestuursrecht Zaaknummer 10/2206AW, in een ambtenarenzaak:
‘Immers met de door eiseres gegeven uitleg wordt de grondslag van veiligheid en gezondheid geheel verlaten en wordt primair een garantie gecreëerd om bij een volledige arbeidstijd, ook in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, per jaar minimaal 144 uren vakantieverlof te genieten. Deze garantie zou, naar eiseres heeft betoogd, ook bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid moeten gelden, in die zin dat voor de uren dat sprake is van arbeidsongeschiktheid geen vakantie-uren afgeschreven kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank dient het betoog van eiseres, als zijnde in strijd met de hiervoor weergegeven doelstelling, tekst en strekking van de richtlijn, te falen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de richtlijn en de daaraan gegeven uitleg slechts een garantie dat, ook in geval van een volledige arbeidsongeschiktheid, ten minste vier weken vakantie kan worden genoten met behoud van loon’.
Vervaltermijn voor opnemen vakantie
In het arbeidsrecht geldt een soortgelijk criterium, blijkens de parlementaire stukken (Tweede kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 465). Aan het opnemen van vakantie is een vervaltermijn gekoppeld (art. 7:640a BW), om te bevorderen dat werknemers in het belang van hun veiligheid en gezondheid daadwerkelijk met regelmaat vakantie opnemen. Dit om overbelasting van de werknemer te voorkomen.
Vervaltermijn tenzij geen vakantie kunnen opnemen
De vervaltermijn voor vakantieuren geldt,
- ’tenzij de werknemer niet in staat is geweest om de minimumvakantie op te nemen’:
- tenzij (….) aan de recuperatiefunctie geen recht gedaan kan worden omdat de werknemer redelijkerwijs niet in staat geacht wordt vakantie op te nemen.
Ook hier geldt artikel 7 van de richtlijn 2003/88/EG. De uitzondering vormt dus de werknemer die redelijkerwijs niet in staat is geweest om zijn minimumvakantie op te nemen. Dat zal de werknemer in geval van ziekte wel aan moeten tonen, zie ECLI:NL:RBMNE:2016:434, Rechtbank Midden-Nederland 27 januari 2016:
‘Omdat de bewijslast bij de werknemer ligt, had van hem op dit punt meer onderbouwing mogen worden verwacht waaruit duidelijk zou blijken waarom hij, terwijl hij wel tot re-integratie in staat was, niet in staat was om vakantiedagen op te nemen. Van andere bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hij geen vakantiedagen kon opnemen is niet gebleken’.
In dit specifieke geval had de werknemer o.a. aangevoerd dat hij geen vakantie-uren had opgenomen, o.a. uit angst voor negatieve consequenties inzake het arbeidsconflict.
Geen vakantie opnemen wegens burn-out
Onlangs is over dit onderwerp een uitspraak gedaan door
Rechtbank Limburg. De werknemer was uitgevallen met burn-out en moest zich veelvuldig laten behandelen en controleren. Na 2 jaar ziekte waren partijen een
vaststellingsovereenkomst aangegaan met het oogmerk om de arbeidsrelatie te doen eindigen. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst onder meer vastgelegd dat ‘de financiële eindafrekening’ opgesteld zou worden. In die afrekening zouden het opgebouwde vakantiegeld (de aanspraak op 8% vakantiebijslag) en de verworven doch niet-genoten vakantiedagen (verlofuren betrokken worden.
Eindafrekening na vaststellingsovereenkomst
Partijen werden het niet eens over de omvang van de verlofaanspraak en over de vraag of een deel van de verworven vakantierechten door verjaring / verval getroffen was. De advocaat van de werkgever stelde zich op het standpunt dat werknemer niet heeft om aangetoond dat zij niet in staat geweest is vakantie op te nemen tijdens haar ziekteperiode.
De rechtbank overwoog echter dat de werknemer inderdaad door de behandeling van de burn-out niet in staat was om tijd op te offeren voor een korte of langere vakantie:
De omvang en frequentie van behandelingen (prod.17, prod.18 en prod.19 geven daar een beeld van) en de noodzaak om veelvuldig bloed te laten prikken en zich te laten monitoren op de effecten van gebruikte medicatie lieten [eiseres] geen ruimte om vakantie te overwegen, laat staan te nemen … Er waren in de loop van die periode kortom talrijke en vaak langdurige contra-indicaties om kort verlof laat staan langduriger vakantie op te nemen. … Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] in voldoende mate aannemelijk gemaakt heeft dat van haar redelijkerwijs niet gevraagd kon worden een deel van de tijd die haar geneeskundige behandeling en de noodzaak om fysiek en geestelijk op de been te blijven vergden, op te offeren voor een korte of langere vakantie. Nog los van de vraag of zij daar plezier aan zou hebben kunnen ontlenen.
De vordering tot tot betaling van openstaande verlofuren voor een bedrag van € 4.634,67 bruto werd toegewezen.
Contact met advocaat over uitbetaling openstaande vakantiedagen in Amsterdam
Voor vragen over uitbetaling van openstaande vakantiedagen kunt u contact opnemen met onze advocaat arbeidsrecht in Amsterdam