De Centrale Raad van Beroep heeft in een tussenuitspraak van 25 maart 2013 bepaald dat de overheid onder omstandigheden verplicht is om schadevergoeding te betalen aan uitgezonden militairen. Op basis van deze uitspraak wordt aangegeven hoe defensie, ook voor toekomstige missies, moet omgaan met de nazorg van militairen.
Onvoldoende nazorg
Een oud-Dutchbatter die in 1995 aanwezig was bij de val van de Srebrenica-enclave, heeft destijds een blijvende post traumatisch stressstoornis (PTSS) opgelopen, onder meer doordat een mortiergranaat vlakbij hem insloeg.
De manschappen waren voldoende opgeleid en getraind en het materieel was op orde, zodat de Centrale Raad van Beroep vindt dat de zorg tijdens de missie wel goed was, maar daarna niet. Volgens de Centrale Raad van Beroep heeft de toenmalige minister van Defensie zijn zorgplicht na de missie geschonden door de Dutchbatter onvoldoende nazorg te geven.
Posttraumatische stressstoornis
Zo zijn de militairen na hun uitzendingsperiode 8 weken zonder enige vorm van zorg met vakantie gestuurd. Doordat adequate nazorg uitbleef, lijdt de man aan een blijvende posttraumatische stressstoornis (PTSS).
De Centrale Raad van Beroep wijst er op dat de minister niet verantwoordelijk is voor de oorlogsomstandigheden ter plaatse en dat de zorgplicht niet mag worden beoordeeld aan de hand van onder oorlogsomstandigheden genomen operationele beslissingen. De aard van het militaire bedrijf verzet zich daartegen (zie ook LJN AN8521). De uitspraak betekent niet dat iedere militair recht heeft op een schadevergoeding. Maar militairen die een posttraumatische stressstoornis hebben opgelopen, hebben in principe recht op  schadevergoeding als de nazorg onvoldoende blijkt te zijn geweest.