Hoge Raad wijst hoge vergoeding kennelijk onredelijk ontslag af

avatar

Inkomensverlies

De werknemer nam geen genoegen met deze vergoeding. In de inleidende dagvaarding had de werknemer bij de kantonrechter € 77.100 gevorderd op grond van de zogenaamde XYZ-formule. Dat was afgewezen. In cassatie klaagde de werknemer dat het aan hem gegeven ontslag nimmer gegeven had mogen worden. Op basis daarvan claimde hij inkomensverlies gedurende de “verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst”, € 203.665.

Oordeel Hof

Het Hof achtte het ontslag van de werknemer destijds kennelijk onredelijk op grond van art. 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW. Het grondde zijn oordeel op het volgende:

“(…) – de relatief hoge leeftijd van [eiser] ten tijde van het ontslag (59 jaar) en zijn bijzonder lang dienstverband (38 jaar), ten gevolge waarvan de uitkering overeenkomstig het Sociaal Plan voor hem relatief laag uitvalt (voor ieder jaar dat de arbeidsovereenkomst langer heeft geduurd dan zes jaar bedraagt de vergoeding feitelijk slechts tien procent van een maandsalaris). De uitkering conform het Sociaal Plan bedraagt nog geen vijf maanden bruto loon vermeerderd met vakantietoeslag. Van de andere bij het ontslag betrokken werknemers was maar een werknemer ongeveer even oud als [eiser] (geboren in 1949) maar die had slechts een dienstverband van drie jaar. De andere werknemers waren minimaal tien jaar jonger dan [eiser] en minimaal vijftien jaar korter in dienst;
– de bijzonder slechte kansen op de arbeidsmarkt van [eiser] als 59-jarige met een eenzijdig arbeidsverleden.”

Schadevergoeding

“3.12 Bij de bepaling van de [eiser] toekomende schadevergoeding dient het hof alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te nemen. Dat zijn aan de zijde van [eiser] de hiervoor onder 3.11 genoemde omstandigheden en aan de zijde van [verweerster] het feit dat zij genoodzaakt was tot reorganiseren. Die omstandigheden in aanmerking nemende, begroot het hof de [eiser] toekomende schadevergoeding op € 25.000,– bruto. Zijn vordering is tot dat bedrag toewijsbaar.”

Genoegdoening

De beslissing van de Hoge Raad, waarbij de uitspraak van het Hof in stand werd gelaten, ligt in lijn van eerdere uitspraken. Wanneer de rechter een opzegging kennelijk onredelijk acht, moet hij een schadevergoeding toekennen wegens wanprestatie/niet als een goed werkgever handelen. Deze vergoeding heeft vooral als doel een zekere genoegdoening (ook wel genoemd “pleister op de wonde”) te verschaffen, in overeenstemming met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij. De rechter mag de schade niet begroten aan de hand van een algemene formule. Het Hof heeft de door de Hoge Raad voorgeschreven procedure gevolgd door de vergoeding goed te motiveren en daarbij acht te slaan op de leeftijd van de werknemer, de duur van het dienstverband, de slechte kansen op de arbeidsmarkt, de geringe omvang van de afvloeiingsuitkering, de verhouding tot andere werknemers en de noodzaak van de werkgever om te reorganiseren.

Call Now Button