Geen kennelijk onredelijk ontslag, ondanks verwijt UWV

avatar

Arbeidsongeschikt

De medewerker was sinds 2001 werkzaam als monteur. In juni 2009 is hij vanwege ernstige oogproblemen arbeidsongeschikt geraakt. In maart 2011 had hij een WIA aanvraag ingediend. Het UWV heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen vanwege onvoldoende re-integratie inspanningen door de werkgever. Het salaris moest een jaar lang worden doorbetaald. Het UWV heeft later als deskundigenoordeel laten weten dat de re-integratie-inspanningen van het bedrijf voldoende zijn geweest, waardoor de loondoorbetalingsverplichting werd verkort.

Opzegging

Op 12 juni 2012 heeft de werkgever toestemming gevraagd aan het UWV Werkbedrijf om het dienstverband op te zeggen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV Werkbedrijf heeft op 8 augustus 2012 de verzochte toestemming verleend.

Vervolgens vorderde de werknemer aan de rechter om te verklaren dat het per 1 november 2012 verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Ook vorderde hij herstel van het dienstverband en schadevergoeding.

Valse of voorgewende reden

De kantonrechter oordeelde dat het UWV de werknemer voor 23,90% arbeidsongeschikt had verklaard. De werknemer was niet tegen dit besluit van het UWV in (bestuursrechtelijk) bezwaar en beroep gekomen. Nu dat besluit formele rechtskracht heeft gekregen, staat juridisch gezien vast dat de werknemer zowel ten tijde van de ontslagaanvraag (12 juni 2012) als ten tijde van het verlenen van de ontslagvergunning door het UWV op 8 augustus 2012 niet (volledig) arbeidsgeschikt voor het eigen werk was. Daarmee is er volgens de kantonrechter geen sprake van een kennelijk onredelijk ontslag gebaseerd op een valse of voorgewende reden geen sprake.

Bijzondere omstandigheden

Voor de vraag of de voor de werknemer een vergoeding toekwam, oordeelde de rechter als volgt.

‘De enkele omstandigheid dat een werknemer, die langer dan twee jaar arbeidsongeschikt is, vanwege die reden zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering als bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap’.

De kantonrechter oordeelde verder:

‘De omstandigheid dat het UWV op 26 mei 2011 heeft geoordeeld dat [gedaagde] tekortgeschoten is in haar re-integratieverplichtingen, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] kennelijk onredelijk is’.

Verzuim reintegratie-verplichtingen

Daarbij overwoog de kantonrechter dat allereerst van belang dat de werkgever haar tekortkoming heeft hersteld, waardoor de loonsanctie is bekort. Ook achtte de kantonrechter het verzuim ten aanzien van de re-integratie-verplichtingen ‘niet van voldoende gewicht om het ontslag kennelijk onredelijk te doen zijn’. Ook was niet gebleken dat de werknemer wèl in het eigen of passend werk zou zijn gere-integreerd als de werkgever de re-integratie voortvarender had aangepakt.

Loondoorbetalingsverplichting

Daarbij heeft de kantonrechter tevens in aanmerking genomen dat het tekortschieten van de werkgever tot gevolg heeft gehad dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever met bijna een jaar is verlengd zodat de werknemer gedurende een periode van bijna drie jaar 100% van het loon heeft doorbetaald.

Op grond van de rapportage oordeelde de kantonrechter dat de medewerker niet in staat was tot het verrichten van eigen of passend werk bij de werkgever. Tenslotte stond niet vast dat de lichamelijke beperkingen het gevolg zijn van de werkzaamheden die hij voor de werkgever heeft verricht, zodat de werkgever geen verwijt treft ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid.

Dat de werknemer lichamelijke beperkingen had, 11 jaar in dienst was en een eenzijdige werkervaring had, woog daar volgens de kantonechter niet tegenop.

Conclusie

In HR 3 december 2004, JAR 2005, 30 (Van Ree/Damco) overwoog de Hoge Raad dat bij de beoordeling of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, de rechter alle relevante omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking dient te nemen bij de bepaling van de hoogte van de ontslagvergoeding. De enkele omstandigheid dat de werkgever geen vergoeding heeft aangeboden in verband met het eindigen van de arbeidsovereenkomst, maakt de opzegging niet kennelijk onredelijk (HR 27 november 2009). Die uitgangspunten heeft de kantonrechter gevolgd.

Dat de werknemer ziek uit dienst gaat, maakt het volgens de kantonrechter niet anders, zelfs niet als het UWV de werkgever een verwijt maakt met betrekking tot de re-integratie van de werknemer.

Call Now Button